Theo Ploegmakers: “Ik ben sterk voorstander van één nationale hippische sportorganisatie”
Ooit begon hij aan een sportieve carrière in de springsport, maar zijn bestuurlijke loopbaan binnen de paardensport duurde veel langer. Hij maakte deel uit van het bestuur van Indoor Brabant en daarna negen jaar van het bestuur van de KNHS waarvan zeven jaar als voorzitter. Nu is hij voorzitter van de European Equestrian Federation en signaleert hij in binnen- en buitenland ontwikkelingen, die ook voor de FNRS van belang zijn.
Als bij zovelen begon het hippische leven van de jonge Brabander Theo Ploegmakers (nu 72) bij een landelijke rijvereniging. Zijn liefde voor de springsport is er nog altijd, maar bestuurlijk reikte hij tot aan de top. Als vicevoorzitter van Indoor Brabant bouwde hij mee aan een van de belangrijkste indoorconcoursen van de wereld. Toen wijlen Martien van den Heuvel vanaf de start van de KNHS in 2002 na negen jaar van opbouw wegens statutaire redenen in 2011 aftrad als voorzitter, volgde Theo Ploegmakers hem op. Zijn voorzitterschap duurde zeven jaar. Het waren jaren van consolidatie en van verandering omdat de paardenwereld en de maatschappij veranderden. Na zijn afscheid werd hij vanwege zijn verdiensten in de maatschappij en de paardensector benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau. Maar de vitale Ploegmakers was nog niet klaar met zijn bestuurlijke missie. Hij werd gevraagd voorzitter te worden van het bestuur van de European Equestrian Federation, de EEF. Ploegmakers: “Ik zat al een paar jaar in het bestuur en heb toen reeds gepleit voor het versterken van de positie van Europa binnen de FEI. Per slot van rekening speelt zeventig procent van de mondiale paardensport zich af in Europa. Ik maak me nu sterk voor een betere belangenbehartiging van de Europese paardensport binnen de FEI, de wereldbond. Die ervaart het als lastig, maar de Europese belangen zijn groot, zowel sportief als financieel”.
Warm hart
We kennen je als een bestuurder, die vooruit kijkt en van zijn hart geen moordkuil maakt. Hoe kijk je aan tegen de FNRS?
Ploegmakers: “Om te beginnen: van harte gefeliciteerd! Negentig jaar bestaan binnen de paardensector is niet niks. De paardensector en de paardensport zijn gedurende die negen decennia aan enorme veranderingen onderhevig geweest en desondanks is de belangenbehartiging van de manegebedrijven al die tijd een continue factor geweest. In de zeven jaar van mijn voorzitterschap van de KNHS, van 2011 tot 2018, hebben de KNHS en de FNRS in goede harmonie samengewerkt en hun posities binnen de paardensector kunnen versterken. Ik draag de FNRS dan ook een warm hart toe. Ik vind, dat de FNRS in die jaren echt meters heeft gemaakt om uit te groeien tot dé brancheorganisatie van manegebedrijven en pensionstallen. Nu ze ook nog zijn toegetreden tot het bestuur van de Sectorraad Paarden, is hun positie ook in dat opzicht versterkt en een compliment waard”.
Bij elkaar
Tijdens je voorzitterschap van de KNHS heb je herhaaldelijk gepleit voor één nationale paardenorganisatie waarin ook de FNRS en het KWPN een plaats hebben. Zie je dat nog een keer gebeuren?
Ploegmakers: “Dat klopt. Ik weet niet of het past in een jubileumboek, maar ik ben een sterk voorstander van één nationale hippische organisatie. In 2002 zijn we door een fusie van zestien paardensportorganisaties tot een grote bundeling van krachten gekomen waaruit de KNHS is ontstaan. Die fusie heeft ons als organisatie heel veel gebracht. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan de toenemende professionalisering op tal van gebieden, aan een sterke topsportstructuur met heel veel successen en aan de uitbouw van ons nationaal hippisch centrum waar nu ook het KWPN en de FNRS zijn gevestigd. Toch is het mijn diep gekoesterde wens, dat we ooit nog een tweede fusie weten te bewerkstelligen tussen de KNHS, het KWPN en de FNRS. We horen bij elkaar en ik heb daarvoor goede redenen. De hippische wereld is sterk veranderd en verandert nog steeds. Laat ik maar beginnen bij de KNHS, voortgekomen uit de landelijke ruitersport met zijn eigen tradities, gewoonten en structuren. Het paard, dat werd ingezet op de boerderij, werd ook gebruikt voor de sport. De landelijke rijverenigingen zorgden voor cohesie binnen het dorp. Deze context is al decennia lang aan maatschappelijke veranderingen onderhevig. Het paard is op de boerderij niet meer nodig. Het aantal boerderijen daalt. Veel landelijke rijverenigingen leiden een kwijnend bestaan, niet in de laatste plaats door een ‘nieuw’ maatschappelijk fenomeen: de toenemende individualisering. Je kunt je gerust afvragen: heeft de verenigingsstructuur zijn langste tijd gehad? Mensen hebben elkaar minder nodig, zijn steeds minder bereid langdurige verplichtingen aan te gaan en zijn toenemend bereid te betalen voor het afnemen van diensten in een setting, die eigentijds en comfortabel moet zijn. Deze maatschappelijke veranderingen hebben gewerkt in het voordeel van het manegebedrijf. Mensen, die niet op de boerderij zijn grootgebracht, wilden wel gaan paardrijden. Het aantal manegebedrijven groeide. De beleving rond de sport veranderde, mede door succesverhalen in de sport, die meer en meer aan de weg timmerde. De rijverenigingen gaven vroeger les aan hun leden, die paarden hadden en samen optrokken, samen in een achttal of viertal reden en gezamenlijk op concours gingen. Ook dat beeld is veranderd door de individualisering. Bij de manegebedrijven kon men terecht zonder eigen paard. Veel mensen, die wel de lusten van het beoefenen van de paardensport, maar niet de lasten van het hebben van een eigen paard wilden hebben, kozen voor het manegebedrijf. Ik voorzie, dat de inbreng van het manegebedrijf verder zal groeien en het belang van de verenigingen verder zal afnemen. Nu al bestaat de helft van de leden van de KNHS uit FNRS-manegeruiters. Ik ben er sterk voorstander van om de krachten verder te bundelen. Ik zie in dat proces ook een plaats weggelegd voor het KWPN. De Nederlandse sport is de grootste afnemer van dit stamboek. Willen we in de internationale topsport blijven meedoen, dan zal het stamboek de paarden moeten fokken, die beantwoorden aan wat de topsporters vragen. Kijk maar naar de ontwikkelingen in de dressuurwereld. Men wil daar een ander paard dan tien jaar geleden, en dat ook nog eens anders wordt bereden”.
Kwaliteit essentieel
Terug naar de samenwerking tussen KNHS en FNRS. Is daarvoor één organisatie nodig? Wat is de meerwaarde ervan?
Ploegmakers: “Maneges zijn commerciële bedrijven, die economisch verantwoord moeten draaien. Dat is geen geringe opgave. Vanuit de KNHS bezien zijn lang niet alle manegebedrijven goed voor de sport. Daar moeten we gewoon eerlijk in zijn. Als het leren paardrijden niet in lijn is met wat door de sportorganisatie wordt gevraagd, dan treedt er frictie op. De KNHS zoekt in manegebedrijven naar hun sportachtergrond. Willen manegeruiters succesvol doorstromen naar de sport, dan moeten zij les krijgen op een wijze, die dat bewerkstelligt. Anders stapelen we teleurstelling op teleurstelling. Er zijn manegebedrijven, die kiezen voor kwantiteit. Dat mag, maar meestal gaat dat ten koste van de kwaliteit. De wedstrijdsport is juist gebaat bij kwaliteit. De kwaliteit van de lesgevers moet omhoog; zij zouden door de sport ondersteund moeten worden. Kan dat alleen binnen één organisatie? Ik wil die vraag met een wedervraag beantwoorden. Hoe kan het beter? Mijns inziens door de totale kwaliteit te verbeteren, krachten te bundelen. De KNHS heeft een eigen organisatie van ruiters met paarden, die belang hebben bij kwaliteit. De FNRS heeft een eigen organisatie van ruiters zonder paarden, die rijden bij bedrijven die gerund worden vanuit economisch belang, meestal hetzij recreatiegericht, hetzij sportgericht, alle onder één noemer, diezelfde FNRS. Ik pleit voor één organisatie met vier doelgroepen: topruiters, wedstrijdruiters, manegeruiters en recreanten. Essentieel is dan de vraag : wat doe je met je paard? Uitgangspunt voor de gehele sport moet zijn: ik wil paardrijden en ik wil dat goed doen. Dat is in het belang van de hele sport; veiligheid en welzijn van mens en dier zijn daarbij gebaat. Iedereen moet het basisniveau halen om te mogen paardrijden. Dan mag de recreant buiten rijden en aan de bar nagenieten. Degenen, die de sport ingaan, moeten les krijgen op een kwalitatief goed niveau. Ik zie daarbij een ontwikkeling ontstaan ten faveure van het topsegment van de manegebedrijven, die de landelijke rijverenigingen van vroeger vervangen. De kwaliteit van de lesgevers is bepalend voor het niveau. Ruiters gaan rijden op paarden, passend bij hun niveau. Ruiters met kwaliteit en talenten stromen door naar het topsegment en gaan op betere of zelfs toppaarden rijden. Daarvoor hebben we dan het KWPN weer nodig. De maneges zullen zich moeten inspannen om in brede zin tot een sportwaardige manieren van lesgeven te komen. De sport zal in de toekomst niet zonder maneges kunnen; zij zijn de poort naar de sport zoals de kartsport dat is voor de autosport. De KNHS kan de samenwerking met de FNRS versterken door het ‘alleenrecht op de sport’ los te laten. De FNRS moet méér zijn dan alleen maar een belangenbehartiger van manegebedrijven. Manegebedrijven zijn wat mij betreft ook ‘huizen’ voor de sporter en de recreant. De KNHS en de FNRS moeten de ogen niet sluiten voor de ontwikkelingen die ik schetste, maar met een frisse blik naar de toekomst kijken. Dát opent de deur naar samengaan. Dat geeft meerwaarde”.
Sport centraal
Vaak wordt gezegd; de sport heeft het paard gered. Zonder sport geen manegebedrijven en geen fokkerij. Kunt u zich voorstellen, dat de FNRS en het KWPN de KNHS zien als de grote slokop?
Ploegmakers: “Ik begrijp het wel, maar ik wil verder kijken. Verenigingsstructuren hebben hun langste tijd gehad. Ledenraden van vrijwilligers worden geconfronteerd met hoog opgeleide professionals. De maatschappij wil kwaliteit, richt zich op dienstverlening en betaalt voor geleverde diensten en producten. Maneges nemen paarden in pension om de eigenaren te ontzorgen. De paardensport is essentieel geworden voor de hele hippische sector, die er een boterham mee verdient. De belangen nemen toe. Er moet geïnvesteerd worden in geld en kwaliteit. De ratio moet het gaan winnen van de emotie. Nu ik voorzitter van de EEF ben, constateer ik dat er geen sprake is van een Nederlands probleem. Ook in andere Europese landen spelen vergelijkbare ontwikkelingen. Ik adviseer de jubilerende FNRS dan ook goed na te denken over de toekomst. Durf keuzes te maken. Denk bedrijfsmatig. Doe aan marktontwikkeling. Bundel de krachten. Straks heeft iedereen er profijt van!”